Dienende Leiders


Petrus heeft het in detail over de positie van leiders in 1Pet 5:1-3:"De oudsten onder u vermaan ik dan als medeoudste en getuige van het lijden van Christus, die ook een deelgenoot ben van de heerlijkheid, welke zal geopenbaard worden: hoedt de kudde Gods, die bij u is, niet gedwongen, maar uit vrije beweging, naar de wil van God, niet uit schandelijke winzucht, maar uit bereidwilligheid, niet als heerschappij voerend over hetgeen u ten deel is gevallen, maar als voorbeelden der kudde."

Enkele belangrijke details in deze passage dienen benadrukt. Het is noodzakelijk te weten dat Petrus niet bedoelt dat de ouderen boven de kudde moeten dienen, maar dat hij tweemaal het woord tussen gebruikt. Hij positioneert zichzelf niet als een Apostel of een hogere, maar simpel als een "medeoudste", hen eraan herinnerend - niet aan het feit dat hij de opgestane Here heeft gezien (wat hij wel heeft ) - maar dat hij een getuige was van Zijn lijden. Hij spreekt niet van hun autoriteit als oudsten. Zelfs al handelen zij als oversten, dan dienen ze dat te doen vanuit dienstbaarheid, geleid door het voorbeeld.

Petrus heeft het niet alleen over de positie van leiders als dienaars, maar waarschuwt hen ook geen regeerders of meesters te zijn. Het woord regeerders wordt 4 keer gebruikt in het Nieuw Testament. Jezus gebruikt het in Mattëus 20:25 and Marcus 10:42 om de manier te beschrijven waarop de Heidenen diegenen die onder hen staan, domineren. In Handelingen 19:16 wordt het gebruikt in verband met de zonen van Skevas die het waagden een boze geest uit te drijven. Maar de boze geest "overweldigde" hen. Leiders mogen mensen niet overweldigen of contoleren met macht, manipulatie, angst of een van de vele manieren waarop leiders mensen domineren. Leiders moeten niet domineren maar dienen. Een van de meest beschadigende "vloedgolven" die de kerk de laatste 50 jaar hebben bereikt is het misbruik van macht door kerkleiders. Dit gaat van onderdrukkend herderschap, gebruikt in veel groepen, tot de extreme controle van Jim Jones en David Koresh. Zelfs de milde vorm van onderdrukkend herderschap is  toxisch voor het vertrouwen van de gelovige en is in feite het zich toeëigenen van de rol en de autoriteit van  Jezus Christus in het leven van die gelovige.

Zolang leiders boven de gelovigen staan, staan ze ipso facto tussen de Christenen en de Here Jezus Christus. Vanuit deze bemiddelingsrol worden ze verwacht God's wijsheid, wil, Woord en zorg voor de kudde uit te delen. In sommige denominaties wordt zelfs van hen verwacht dat ze bemiddelen tussen God en het volk. Zulke leiders zijn afhankelijk van de kudde en de kudde is afhankelijk van hen.

Leiders die domineren hebben de kudde nodig om hen financieel te voorzien, hun ego's te strelen en hen gewillig te steunen in hun werk met persoonlijke doeleinden - dikwijls verpakt naar de gelovigen als "de visie". De voorganger heeft de congregatie en haar onderwerping op nog veel andere gebieden nodig. Om zijn positie als leider te handhaven verzekert hij er zich van dat de leden afhankelijk blijven van hem en ze nooit een geestelijk niveau bereiken waardoor zijn rol overbodig zou kunnen worden. Dus is het in het belang van de autoritaire leider dat de gelovige nooit groeit naar een plaats waar zijn relatie met Jezus Christus zo sterk is dat de leider overbodig wordt. Ongetwijfeld doet niemand dat heel bewust, maar de realiteit in vele kerken bewijst dat deze wederzijdse afhankelijkheid erg reëel is.

Langs de andere kant is het voor de congregatie heel wat makkelijker een kapelaan te huren - om de Here Zijn wil te vragen, om elke week een mooie preek te brengen, hen te bezoeken bij ziekte, hun kinderen te huwen en hun doden te begraven - dan om in nederige afhankelijkheid met hun Here  en Meester te wandelen. Zo ging het ook verkeerd in de Sinaiwoestijn toen het volk Mozes afvaardigde om te horen van God. Ze gingen voort met het wereldse leven i.p.v. te wandelen in een dynamische relatie met Hem. Hiermee bedoelen we niet dat de voorgangers (dienaars) de congregatie niet aldus moeten dienen, maar eerder dat dit geen reden is voor de individuele gelovige om afstand te doen van zijn eigen verantwoordelijkheid teneinde die relatie te behouden.

Als de leiders hun positie als dienaars voor de kerk wel opnemen , dan wordt het hele plaatje omge-draaid. De positie van een dienaar is onder, en niet boven degene die bediend wordt. Vanuit deze houding kan de leider niet tussenkomen of in de weg staan in de relatie van de gelovige met Christus. I.p.v. te vechten om zijn positie tussen Jezus en de kerk te behouden moet hij gelovigen dichter naar de Here toe brengen totdat elke gelovige ook in staat is zijn positie als dienaar van de kerk in te nemen. I.p.v. ervoor te werken om zijn job te behouden zou hij zichzelf uit die job moeten werken. Dit is het principe van Paulus’ reizen. Hij bleef nooit zolang in een positie dat gelovigen afhankelijk werden van hem. Bezie de Efeziërs waar hij meer tijd doorbracht dan waar ook (Hand. 19:8-10), naast zijn “thuisgemeente”. De Efeziërs waren de meest waarschijnlijke kerk om afhankelijk te worden van Paulus wegens de tijd die hij had doorgebracht in hun stad. Toen de tijd gekomen was dat hij naar Rome zou worden gebracht was hij evenwel in het volle vertrouwen van hun bekwaamheid om zonder hem verder te gaan, en legde hij de verantwoordelijkheid van de bescherming en zorg voor de gemeente op de plaatse-lijke ouderen (Hand. 20:25-28)

Efeziërs 4, wat leert over de kerk en niet zoals sommigen denken over bedieningen, definieert de rol van de gaven in de bedieningen “…om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon….” (Efe. 4:12) De geestelijkheid en commentators hebben al veel te lang de rol van de voorgangers gedefinieerd in termen van een misplaatste komma in de KJV (King James Vertaling) als volgt “…om de heiligen toe te rusten, voor het werk van dienstbetoon…” daarmee de indruk wekkend dat de bedienaars twee functies hebben waarbij het tweede dan het werk van dienstbetoon is. Vooral verzen 7 en 16, en eigenlijk heel het hoofdstuk, benadrukken de rol van elk lid, en niet enkel dat van de bedieningen in vers 11. MacArthur ondersteunt deze visie:

Paulus' taalgebruik duidt er op dat het niet de talentvolle mannen zijn die de meeste directe verantwoor-delijkheid voor het werk van dienaar hebben….Het doel van leiders in God’s plan is niet opdat zij alle noden zouden lenigen, maar om mensen waar zij voor zorgen toe te rusten om aan die noden tegemoet te komen. (cf. v. 16, waar dit idee is benadrukt)…. Geestelijke bediening is het werk van elke Christen, elke heilige van God. Aanwezigheid alleen is een armzalige vervanging van deelname in de bediening. (MacArthur, John F. New Testament Commentary – Ephesians. Moody Bible Institute. Chicago. 1986. p155)